- - - - -

OVER KAREL VAN HET REVE

de Volkskrant van 5 maart 1999

Karel van het Reve was wars van flauwekul en aanstellerij

Amsterdam - De auteur en hoogleraar in de Slavische letterkunde Karel van het Reve (77) is donderdag overleden. Hij leed aan de ziekte van Parkinson. Van het Reve was broer van de schrijver Gerard Reve. In 1982 kreeg hij de P.C. Hooftprijs.

Karel van het Reve was iemand die niet over zich liet lopen. Niet dat een van zijn lezers daar ooit aan getwijfeld zal hebben. Ze kenden immers zijn polemische geschriften. Veelal werd daarin van de tegenstander gehakt gemaakt. Maar dat hij ook letterlijk klappen kon uitdelen, was begin jaren tachtig een verrassing.

Zijn bewonderaars (en tegenstanders) zagen hem toen misschien voor het eerst in zo'n rol. Het was tijdens een woelige avond in het Amsterdamse Paradiso, waar onder zijn leiding het satirische pamflet De Nieuwe Revisor van Jeroen Brouwers ter discussie stond. Het ging er verbaal al niet zachtzinnig aan toe. Maar toen de hinderlijke poep- en pies-auteur A. Moonen voor de zoveelste keer het podium beklom, stoof Van het Reve op en vielen er klappen.

Klappen - misschien waren het meer duwen. Toch wierp het incident een ander licht op zijn temperament. Hij leek immers een uiterst afstandelijke spotter en bepaald geen emotioneel reagerend 'gevoelsmens'. Zijn aanhangers waardeerden hem erom, in tegenstelling tot zijn broer Gerard, die moeite had met die karaktertrek. Gerard rekende zijn broer tot de afkeurenswaardige mensensoort der 'symboolblinden'; degenen die alles letterlijk nemen, een zintuig missen voor het 'hogere', voor de transcendentie van de kunst.

Maar Karel nam niet zozeer alles letterlijk, hij had vooral een afkeer van flauwekul en aanstellerij. In dat opzicht was hij een door en door Hollandse calvinist. Met kracht verzette hij zich tegen elke vorm van ideologie, waarvan hij in zijn jeugd de armzalige, eigentijdse variant van het communisme had leren kennen.

Anders dan zijn broer ruilde Karel van het Reve de heilsleer en zijn verlokkingen niet in voor iets anders 'hogers'. Hij werd een overtuigd bestrijder van ideeën die niet klopten, of ze nu van Marx, Freud of Darwin waren. Daarbij was het de kunst om passende voorbeelden en verhelderende vergelijkingen te vinden, zoals juryvoorzitter Rudy Kousbroek zei toen Van het Reve in 1982 de P.C. Hooftprijs kreeg.

In het vinden van die voorbeelden was hij een meester. Pijnlijk moesten literatuurwetenschap-pers dat ervaren toen Van het Reve - als hoogleraar slavistiek in Leiden hun collega - de nieuwerwetse theorieën in dit vak op de hak nam. Aan hun taalgebruik, het 'raadsel der onleesbaarheid', las je volgens hem de 'onzin' af.

De literatuur was niet iets waarover je hoogdravend moest theoretiseren; literatuur - dat waren gewoon de allermooiste boeken. Die kon je lezen, en die kon je vertalen, zoals hij met liefde bewees. En je kon ze zelf schrijven, zoals hij ook met liefde bewees.

Als ouderwetse intellectueel moest hij het meer hebben van zijn scherpzinnigheid en verbale intelligentie dan van zijn artistieke gevoeligheid. Maar als dat zo is, dan heeft zo'n houding in zijn geval een paar aantoonbaar plezierige kanten: humor en moed. Niet alles even ernstig nemen, soms iets doen. De Russische dissidenten, met wie hij als correspondent van Het Parool in Moskou in contact kwam, zullen dat laatste beter hebben begrepen dan de Nederlander A. Moonen.

Karel van het Reve wordt zaterdag in Amsterdam gecremeerd.


NRC Webpagina's - 4 maart 1999

Auteur en slavist Karel van het Reve (77) overleden

Door onze kunstredactie

AMSTERDAM, 4 MAART. De schrijver en sla-vist prof. dr. Karel van het Reve is vanmorgen op 77-jarige leeftijd in zijn woonplaats Amsterdam overleden. Hij leed al geruime tijd aan de ziekte van Parkinson. Zijn familie heeft dat bekendgemaakt.

Van het Reve was van 1957 tot 1983 hoogleraar in de Slavische letterkunde aan de Rijksuniversiteit Leiden. Hij was ook een bekend auteur. In 1959 publiceerde hij de sleutelroman Twee minuten stilte over het universitaire leven. Zijn tweede roman was Nacht op de kale berg. Hij publiceerde essays over de Sovjet-Unie, het communisme en de Russische literatuur en vertaalde Russische boeken. In de jaren zeventig publiceerde hij onder de naam Henk Broekhuis in NRC Handelsblad.

Van het Reve kreeg een groot aantal prijzen. In 1978 kreeg hij de Nijhoff-vertaalprijs en een jaar later de prestigieuze P.C. Hooftprijs voor zijn gehele oeuvre. Eerder had hij al de Dr. Wijnaents Franckenprijs (1974) ontvangen voor zijn bundel Het geloof der kameraden, over zijn afkeer van het marxisme en het Russische systeem. Van 1967 tot 1968 was hij correspondent voor Het Parool in Moskou. In 1970 ontving hij de Lucas Ooms-prijs voor journalistiek.

Karel van het Reve kwam uit een communistisch gezin - hij is de broer van de schrijver Gerard Reve die het gezin beschreef in de roman De Avonden - maar zwoer het communisme aan het eind van de jaren veertig af, nadat zijn vader uit de partij was gezet.

Grote, polemische onderwerpen heeft Van het Reve nooit geschuwd. In 1978 leverde hij felle kritiek op de literatuurwetenschap in zijn Huizingalezing Het raadsel der onleesbaarheid en deed daarmee veel stof opwaaien onder literatuurwetenschappers en -critici. Vier maanden geleden is Ger Verrips, voormalig redacteur van De Waarheid, begonnen met een onderzoek voor een biografie over Van het Reve. Hij kreeg daarvoor nog alle medewerking van de hoofdpersoon. Uit de 'Achterafs', columns die hij voor Het Parool schreef, verschijnt voor de zomer een selectie bij uitgeverij Van Oorschot.

Glashelder en droogkomisch
door Laura Starink

ROTTERDAM, 4 MAART. Karel van het Reve is overleden. Een voorbeeld, een schrijver van grote klasse, een bescheiden maar o zo trefzeker en dodelijk ontmythologiseerder. Je zou haast zeggen: hij had altijd gelijk, maar liet zich er, anders dan W.F. Hermans, niet op voorstaan.

Zijn laatste, negentiende boek verscheen in 1995 en heette Luisteraars! Het was een bundeling ge-sproken columns voor de wereldomroep. In zijn laatste toespraakje tot de radioluisteraars in den vreemde - op zijn zeventigste vond hij het welletjes geworden - spreekt hij geruststellende woorden. Er dreigt in Nederland geen hongersnood, burgeroorlog of revolutie. ,,Koningin Beatrix regeert ons met milde, doch vaste hand. Omdat ik zo lang voor de Wereldomroep gewerkt heb, heeft zij mij een paar dagen geleden benoemd tot ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw. Dank u. De ridderorde zit in een doosje, met een papiertje erbij waarop gedrukt staat dat ik deze versierselen aan de Nederlandse staat moet teruggeven als ik dood ben. Ik hoop maar dat ik dat niet vergeet. Vaarwel. Het ga u goed, waar ook ter wereld.''

Je hoort het hem zeggen, met zijn wat slepende nasale stemgeluid, een kort droog lachje erachteraan. Het is Van het Reve ten voeten uit: uiterst preciese formulering, oog voor bizar detail, droogkomische humor.

Zijn Het geloof der kameraden (1969), waarin hij afrekent met het marxisme-leninisme was een verademing. Zo vergreep hij zich ook met groot gemak aan Freud, de Weense kwakzalver, Dostojevski, de evolutieleer en het Opperwezen. Het werd zijn handelsmerk: gezond verstand loslaten op warrigheid, mythologie en ideologische verdwazing. In 1978 maakte hij, zelf professor in de slavistiek in Leiden, gehakt van de literatuurwetenschap in zijn geruchtmakende Huizingalezing, getiteld Het raadsel der onleesbaarheid. Hij deed daarin uit de doeken waarom het hem fysiek onmogelijk was de teksten tot zich te nemen die door de literatuurwetenschap werden voortgebracht. ,,Heeft men werkelijk iets te zeggen, heeft men werkelijk een ontdekking gedaan, dan treedt die ontdekking markanter naar voren naarmate men hem eenvoudiger, korter, begrijpelijker, simpeler formuleert. Heeft men echter niets te zeggen, heeft men eigenlijk niets ontdekt, doet men eigenlijk niets meer dan open deuren intrappen, dan werkt eenvoud juist schadelijk: in al zijn armoede staat de auteur dan voor ons.''

In zijn Geschiedenis van de Russische literatuur (1985) leefde hij zijn eigen passie voor literatuur en literatuurgeschiedenis uit. Het woord passie zou hij zelf nooit in de mond nemen. Veeleer omschreef hij die onderkoeld als ‘er aardigheid in hebben'. Naar het boek werd door vriend en vijand reikhalzend uitgekeken. De recensies waren niet onverdeeld gunstig. Sommige waren lyrisch, andere verweten hem niet veel verder gekomen te zijn dan anekdotiek over Grote Schrijvers. Toen ik in 1995 een gesprek met hem had voor deze krant zei Van het Reve daarover: ,,Ja, dat is het nadeel van de leesbaarheid. Mensen redeneren als volgt: je kunt het begrijpen, dan kan het nooit wat wezen.''

Karel van het Reve heeft zichzelf nooit de Geleerde Broer gevoeld waar zijn broer Gerard hem zijn hele leven mee getreiterd heeft. ,,Kees Fens is geleerd, die kun je op verschillende plaatsen aanboren en dan komt er van alles uit. Als je mij aanboort, kun je toevallig op een plek komen waar ik niks van weet. Ik heb ook nooit het gevoel gehad dat ik de hele wereldliteratuur nog moet lezen. Ik weet dat dat heel verkeerd is'', zei hij in datzelfde gesprek.
Maar dat is maar bescheidenheid. Van het Reve kon glasheldere dingen zeggen over literatuur. Over Dostojevski: ,,Die heeft de keukenmeidenroman tot literatuur verheven''. Over Tsjechovs toneelhelden: ,,Niemand is zo aardig voor zijn helden als Tsjechov. Niemand ontneemt ze zo meedogenloos alle mogelijkheden tot geluk.'' Over Tjoettsjevs gedichten: ,,Bij Tjoettsjev maakt 's nachts de zichtbare wereld plaats voor de hoorbare, en die hoorbare is de echte, en die echte, eigenlijke wereld is de chaos, die ons tegelijk aantrekt en met ontzetting vervult.''

Er is nog iets waarom ik Van het Reve bewonder. In 1968 was hij correspondent van Het Parool in Moskou. Het was het Tijdperk van de Stagnatie, toen Brezjnev de deksel op de put hield. Dat lukte niet helemaal en zo werd het ook het Tijdperk der Dissidenten. Terwijl het in Amsterdam en de rest van de wereld nog volop mode was om de Amerikanen te bashen en de Russen te sparen, had hij geen moeite met de vraag aan welke kant een fatsoenlijk mens hoort te staan. Hij bezorgde Het Parool een wereldprimeur door Sacharovs Gedachten over vooruitgang, vreedzame coëxistentie en intellectuele vrijheid de Sovjet-Unie uit te smokkelen. Zelfs de New York Times durfde pu-blicatie niet aan uit angst voor een provocatie. Toen ik zelf correspondent in Moskou was, en de tijden lang zo dreigend niet meer waren, heb ik me vaak afgevraagd of ik dat gedurfd zou hebben. Ik ben bang van niet.

Een laatste fragment uit het vraaggesprek. Wat vindt u Gerards mooiste boek? Na enig nadenken: ,,Dat moet wel De Avonden zijn.'' Dat gaat over jullie. ,,Maar daarom kan het nog wel mooi zijn.'' Waarom vindt u het mooi? Hij is even stil. ,,Dat weet ik niet. Dat kun je eigenlijk niet zeggen.''

Karel (1)
door Tom Rooduyn

Met de mengeling van ernst en luim die ook zijn broer kenmerkt sprak Karel van het Reve over zijn ideaal' om nog eens een communistische reünistenvereniging op te richten, waar meezingers van Ernst Busch en toespraken van Paul de Groot ten gehore werden gebracht. Zijn vreugde over dat idee maakte, in een gesprek aan de keukentafel, ineens plaats voor oprechte woede over de machinaties van het gestaalde kader: ,,De Groot schilderde Henk Gortzak tijdens de oorlog af als wer-kend voor de Gestapo en na de oorlog als werkend voor de CIA. Dat is toch eigenlijk schandelijk.'' Maar dan brak weer een voorzichtige lach door bij het idee dat voormalige communisten elkaar in het Rosa Spierhuis niet groetten omdat de een in 1925 en de ander in 1935 uit de partij was geflikkerd.

Hij vertelde in de oorlog vlak om de hoek van mijn huis, in de Okeghemstraat, enige tijd als 'illegalicus' te hebben doorgebracht, waar in de loze holte boven de kasten een verblijfsruimte was gemaakt. Daar verbleef hij met Robert van Amerongen die net als hij behoorde tot 'het personeel' van De Avonden, het boek dat zijn broer Gerard in hun beider ouderlijk huis situeerde. De steeds grimmiger verwensingen van Gerard aan het adres van zijn broer, beantwoordde Karel met milde ironie. In tegenstelling tot De Avonden kon hij het latere werk van Gerard vanwege de 'zweepjes' en 'gespannen jongensbroekjes' maar matig waarde-ren. ,,Het eigenaardige is: vechtfilms waarin veel dooien vallen zie ik met groot genoegen. Maar ze hoeven maar iemand vast te binden en ik ben weg.'' Zijn broer had aan de communisten die bij hun ouders over de vloer kwamen 'persoonlijk en aan alles wat ermee te maken had' een geweldige hekel. ,,In Betondorp behoorden wij tot cel 801, die door Gerard wordt beschreven als een stelletje gekken, invaliden en demente figuren. Terwijl ik aan die mensen een heel vriendelijke herinnering heb. Daarin openbaart zich ons karakterverschil: Ik ben nogal mild van aard, maak nooit slaande ruzie.''
Hij vertelde hoe hij als jong Slavist zijn eerste stukjes over niet-Russische aangelegenheden schreef op verzoek van K.L. Poll, eind vijftiger jaren in het Hollands Weekblad. ,,Anders was ik altijd een soort Charles B. Timmer gebleven, die steeds in die Russische zaken blijft roeren. Maar ik schreef niet zoveel, want ik moest studeren en geld verdienen voor vrouw en kind. De Nederlandse literatuur van die jaren is volkomen aan mij voorbij gegaan. Ik weet dat er lui waren die Vijftigers werden genoemd en als ik goed nadenk zou ik er ook nog wel twee kunnen noemen. Maar ik interesseerde me er niet voor.'' Zelf schreef hij twee romans, 'wee minuten stilte'en Nacht op de kale berg',maar die vervulden hem niet met trots: ,,Ik weet nou niet precies meer wat daar in staat, want ik heb ze nooit meer gelezen. Ik ben meer een stukjesschrijver.''

Onder het pseudoniem Henk Broekhuis schreef hij in NRC Handelsblad nuchtere beschouwingen en redeneringen in een glasheldere stijl. Jarenlang wist alleen K.L. Poll, toenmalig chef kunst van de krant, dat Van het Reve achter Broekhuis schuil ging. Dat pseudoniem, vertelde hij, had hij ontleend aan de man van wie hij zijn zeilboot had gekocht. ,,Op de kajuit hing een plakkertje: 'Henk Broekhuis Scheepsbenodigd-heden'. Ik ging een keer zeilen met Paul van 't Veer, die zag dat plakkertje en mompelde 'Henk Broekhuis... Henk Broekhuis...' Ik heb niks gezegd. Het leuke van een pseudoniem is dat allerlei lui die bij een stuk dat ik onder mijn eigen naam schreef misschien dachten 'Daar heb je die zak weer', nu weer geheel onbevooroor-deeld tegenover mij stonden.''

Zijn werk deelde hij, erop terugkijkend, in in stukken die hij leuk vond om terug te lezen, stukken waar hij neutraal tegenover stond en stukken die hij 'absoluut niet meer' durfde te lezen. Zijn boek Het geloof der kameraden, waarin hij afrekent met het communisme - dat hij ook had aangehangen -, behoorde tot de eerste categorie. ,,De enige niet vervelende uiteenzetting over het marxisme-leninisme. Niet te dik en alles staat erin. Ik beschrijf erin dat die hele, tot voor kort succesvolle levensbeschouwing op een aantal verkeerde premissen is gebouwd. Mensen zijn bereid hele eigenaardige dingen te geloven. Ik heb eens voorspeld dat in 1990 Solzjenitsjin in Rusland gedrukt zou worden. Dat is op het jaar af zo uitgekomen. Maar dat het hele zaakje zo snel in elkaar zou donderen, had ik nooit gedacht. Ik betwijfel of die levensbeschouwing ooit nog wortel schiet.''

Karel (2)

Mag een interviewer de laster verspreiden die de geïnterviewde over anderen uit? Dat hangt af van het belang van de lasterlijke opmerkingen, maar ook van de schade die de geïnterviewde de ander of zichzelf daarmee berokkent. Van Gerard Reve werden de schimpscheuten aan het adres van zijn broer in de loop der jaren regelrechte verwensingen. De eerste keer dat ik Gerard Reve interviewde heb ik daar onbekrompen uit geciteerd, de laatste keer, eind vorig jaar bij zijn 75-ste verjaardag, deed ik dat niet. Het was niet veel goeds wat Gerard zijn broer toewenste en het had met de ziekte waaraan Karel van het Reve leed te maken.

Waarom heb ik het materiaal niet gebruikt? Ten eerste omdat de haat die uit de opmerkingen sprak mij irrationeel en ongegrond leek; ten tweede omdat ik met de openbaarmaking ervan meende degene die ze uitsprak geen dienst te bewijzen en ten derde omdat het mij nogal pijnlijk voor de weerloze Karel leek om zo publiekelijk aan zijn ziekte te worden herinnerd. Maar waarschijnlijk speelde ook een rol het feit dat Karel zich, ondanks de steeds heftiger beschuldigingen van zijn broer, stelselmatig positief en ook liefdevol over Gerard was blijven uiten.

Een paar weken later kwam ik in een interview van Theodor Holman in Het Parool dezelfde hatelijkheden van Gerard jegens Karel tegen, nu deed de jongere broer er zelfs nog een schepje bovenop. Vandaag betuigt Holman in Het Parool spijt voor deze faux pas: ,,Als Karel die uitspraken heeft gelezen, moet het hem en zijn familie pijn hebben gedaan. De uitspraken van Gerard vond ik dermate onwaarachtig dat ik ze daarom meende te kunnen opschrijven. Ik vrees dat ik me daarin heb vergist.''

Je kan dus niet spreken van een vete tussen de broers, de vijandigheden, onwaarachtig of niet, kwamen maar uit één richting: die van Gerard. Karel van het Reve vertelde een paar jaar geleden aan Henk Hofland en mij in welk jaar de breuk definitief werd: 1983, bij het verschijnen van Album Gerard Reve. ,,Ik had daar een exemplaar van gekregen, op de uitreiking ervan, waarvoor hij me had uitgenodigd. Er staat een groepsfoto in, gemaakt bij zijn huwelijk met Hanny Michaelis. Toen werd ik opgebeld door Nico Scheepmaker, die mij vroeg wie er nou allemaal op die foto stonden, want dat stond er niet onder. Toen heb ik ze allemaal aan Nico gedicteerd, van links naar rechts: behalve Gerard en Hanny stonden daar mijn ouders op, familie en vrienden van Hanny, Lucas van der Land en zijn vrouw, Robert van Amerongen, Annelies Romein, Jaques Presser en nog een aantal.
,,Kort nadat mijn aanvulling in de krant was verschenen, kreeg ik een briefje van Gerard, of ik dat boek wilde teruggeven. Hij schreef niet waarom dat moest. Ik heb dat niet gedaan, want ik dacht: Eens gegeven blijft gegeven. Ik denk niet dat Gerard kwaad op mij is geweest. Waarschijnlijk zag zijn vriend Joop Schafthuizen, een nogal geborneerd persoon die dat boek had samengesteld, het als een soort verwijt, een uitval, dat ik al die mensen moest opsommen. Hij had natuurlijk ook gewoon aan Gerard kunnen vragen wie dat allemaal waren en dat eronder kunnen zetten. Sindsdien heb ik Gerard niet meer gesproken, gezien of geschreven. Dat is natuurlijk wel vervelend, maar ja, als hij niet om het een kwaad wordt, dan wordt hij het wel om het andere.''

Volkskrant

Een leermeester tot zijn pupil
Jan Blokker

Kun je een biografie schrijven van Karel van het Reve zonder zijn essays, zijn polemieken, zijn columns en zijn honderden overige publicaties een centrale plaats te gunnen? Zonder een poging tot verklaring van de onophoudelijke humeurenkwesties met zijn broer Gerard? Zonder over het dagelijks leven veel meer mee te delen dan koetjes en kalfjes? Zonder onderzoek naar de vraag of z'n creatieve en intellectuele ontwikkeling heel sterk, absoluut niet, of misschien een beetje is beïnvloed door het communistische geloof van de eerste vijfentwintig levensjaren?

Moeilijk, lijkt me.

Ger Verrips, die het probeerde, heeft voor elk van de 'omissies' wel een rechtvaardiging. Het oeuvre ligt er voor iedereen die het lezen wil, zegt hij bijvoorbeeld, in alle haast Reviaanse eenvoud. Het privéleven noemt hij 'te intiem om als buitenstaander over te schrijven', en aangaande de eeuwige broedertwist met Gerard liet hij zich in een interview in Vrij Nederland ontvallen: 'Ik had gehoopt ook van Karel iets meer te weten te komen over hun levenslange vete, maar dat is er helaas niet van gekomen; hét beeld moet nog komen.'

En dat laatste geldt a fortiori voor de relatie tussen de latere schrijver en de rode jeugd.

Was Verrips wel de aangewezen biograaf?

In een aantal opzichten zeker. Weliswaar vond z'n eigen bekering tot het communisme pas plaats toen Van het Reve er net mee had gebroken, maar bepaalde ervaringen met het gesloten denksysteem hadden ze in ieder geval gemeen. Na de CPN ruim twintig jaar toegewijd te hebben gediend (o.a. als lid van het partijbestuur en redacteur van De Waarheid) kwam hij pas na 1975, toen hij zelf eindelijk was 'afgevallen', met Van het Reve in contact, als lezer, en in den lijve.

Hij begon aan een geschiedenis van de CPN, en ging o.a. te rade bij de man die nog kon meepraten over de betrekkelijk argeloze tijden van vóór de Tweede Wereldoorlog, toen de Sovjet-Unie in Nederland om zo te zeggen nog bedekt werd met een door Henriëtte Roland Holst en Herman Gorter gebreide mantel der liefde.

'Onze gesprekken waren voor ons beiden informatief', zou Verrips zich herinneren. 'We begrepen elkaar snel.'

Dat zal vast, Van het Reve was als het moest een aimabel man. Maar je ontkomt niet helemaal aan de indruk dat deze zich tot de slechts zes jaar jongere Verrips verhield als een leermeester tot een pupil: niet in jaren maar in inzicht liep de ander achter.

'Verering van de Sovjet-Unie?', zou hij later zelf wel eens het afscheid van zijn 'revolutionaire' jonge jaren verklaren - 'dan kun je twee kanten op: je kunt er zo weinig mogelijk van te weten willen komen om je geloof in stand te houden, en je kunt er juist zo veel mogelijk van te weten zien te komen, en dan gaat je geloof naar de verdommenis. Dat was geen bewuste keus van me, dat is toevallig zo gekomen.'

De onwil om dingen te weten te komen - dat was natuurlijk precies het probleem dat een gelovige communist als Verrips zo lang op achterstand heeft gehouden. Zijn onmiskenbare bewondering voor Van het Reve is meteen ook de erkenning van het feit dat hij een hoop had in te halen. Pas na 1975 las hij Het geloof der kameraden, dat toch al in 1969 was verschenen, en vielen hem de schellen van de ogen.

Maar voordien gold ook een door Nederlandse communisten onder mekaar afgesproken algemeen verbod om het bestaan van Van het Reve al was het maar te erkennen. Zelfs voor de jonge intellectuele 'vernieuwers' die in de jaren zeventig lid van de CPN werden (en daar later in de bundel Alles moest anders een soort berouw over betoonden) bleef Reve als het ware taboe. Zijn boeken en zijn opvattingen werden niet aangevallen of weersproken, ze werden domweg genegeerd.

Bij Verrips heb je soms het idee dat hij zich om die reden bij Van het Reve nog altijd in het krijt voelt staan, alsof hij zich ergens schuldig aan heeft gemaakt en iets moet goedmaken - een indruk die mij indertijd ook voortdurend achtervolgde bij het lezen van z'n vorige biografie, van Albert Camus (1997). Maar dat kan ook verbeelding zijn.

Helemaal los van mogelijk persoonlijke 'hang-ups' die het Verrips lastig gemaakt kunnen hebben, moet worden vastgesteld dat elke biograaf van Van het Reve op het probleem zou zijn gestuit dat over de eigenlijke levensloop, waartoe ook Verrips zich vooral wilde beperken, weinig valt te onthullen, om de simpele reden dat Reve op dat punt al het gras voor ieders voeten lijkt te hebben weggemaaid.

Hij noemde zichzelf aan het eind van z'n leven dan wel een 'denkbeeldenschrijver', maar hij is natuurlijk bovenal een autobiografisch schrijver geweest, permanent niet alleen met anderen, maar vooral met zichzelf in discussie.

Verspreid over zijn werk - aan memoires is hij nooit toegekomen, daar ontbrak hem ook de ijdelheid voor - vinden we herinneringen uit vrijwel elke periode van z'n leven. De jonge jaren in 'De vrolijke brigade' van Ied Last, de genegenheid voor de jongere Femke, geheimzinnige komintern-gasten die in Betondorp over de vloer kwamen, de aan jaloezie grenzende eerbied voor de discipline in het huisgezin van de geleerde Annie en Jan Romein, de geringe bereidheid om gedurende de bezetting aan het verzet dood te gaan, het eerste bezoek aan Moskou (in gezelschap en half als vertaal-hulpje van schaakgrootmeester Euwe) - al die gebeurlijkheden en avonturen uit z'n marxistische jaren zijn door niemand zo prachtig, en zo waarheidsgetrouw, opgeschreven als door Van het Reve zelf.

De betrouwbaarheid van z'n terugblikken kan met de double-check-methode worden geverifieerd met getuigenissen uit andere bronnen. Maar veel belangrijker is de zelfironie waarmee over dat verleden is bericht. Karel heeft altijd veel milder, je zou bijna zeggen liefdevoller, aan z'n jeugd teruggedacht dan broer Gerard, die in bijvoorbeeld Nader tot u honderd maal giftiger over de 'dressuur' van Ied Lasts kindertheater schreef dan Karel zichzelf ooit zou hebben toegestaan.

Maar ook over latere perioden in het leven - de studie Russisch, de vriendschappen met de slavisten Becker en Bezemer, het lange hoogleraarschap in Leiden, de ontwikkelingen in de koude oorlog, de activiteiten voor en met de Sovjet-dissidenten, en het wat dat betreft zeer vruchtbare jaar '67-'68, toen hij voor Het Parool Moskous correspondent was - kunnen we bijna alles naslaan en terugvinden in de al dan niet gebundelde columns, overdenkingen en artikelen die hij toevertrouwde aan veel kranten, aan het oude Hollands Maandblad, en later ook in een radiorubriek voor de Wereldomroep.

Daar kan geen biograaf tegenop, daar had dus ook Verrips niet van terug.

Maar Verrips - en dat maakt zijn boek met de wat ingewikkelde titel Denkbeelden uit een dubbelleven toch nog uniek en begerenswaardig - heeft toegang gekregen tot de dagboeken (annex vroege jeugdherinneringen) die Van het Reve tijdens en vlak na de hongerwinter ('44-'45) bijhield, en die hij als het concept van een eventuele Autobiografie z'n leven lang heeft bewaard.

Die dagboeken blijken een schat aan minder bekende biografische bijzonderheden te behelzen - over toen al schitterend beschreven kinderangsten bijvoorbeeld, over de vriendenkring op het Amsterdamse Vossiusgymnasium, of over de binnensluipende twijfel aan de dogmatische waarheden van het communisme.

En wat ze meer dan bijzonder maakt is de stilistische trefzekerheid waarmee de jonge twintiger z'n wederwaardigheden onder woorden brengt: als een groot schrijver in de dop.

Terecht heeft Verrips er pagina's lang uit overgeschreven, als in de wetenschap dat zijn eigen pen dat moeilijk zou kunnen evenaren, laat staan verbeteren.

Ger Verrips: Denkbeelden uit een dubbelleven - Biografie van Karel van het Reve.
De Arbeiderspers; 468 pagina's; euro 32,-.
ISBN 90 295 0381 5.