Hoewel Nederland in de Eerste Wereldoorlog "neutraal" is geweest, waren de gevolgen van deze vierjarige oorlog voor ons land duidelijk merkbaar. Weliswaar werden ons materiele verwoestingen bespaard, maar de woningnood, bijvoorbeeld, was enorm.
In de jaren 1919 - 1921 bedroeg de landelijke investering op het gebied van de woningbouw 461 miljoen gulden. Daarin had Amsterdam een groot aandeel (26,5 miljoen).
Begin 1921 bedroeg het woning tekort ruim 20.000 op een totaal van 150.704. Na 1921 werden er, mede door de invoering van een premieregeling voor de bouw van woningen, door particulieren op ruime schaal woningen gebouwd.
Kaart van de Watergraefsmeer (1696) (click on image for larger picture)
|
Kaart van de Watergraafsmeer (1869)
(click on image for larger picture)
|
Kaart van de Gemeente Watergraafsmeer omstreeks 1920
(click on image for larger picture)
|
Werden de grote uitbreidingen van Amsterdam na de Tweede Wereldoorlog tuinsteden genoemd (Buitenveldert, Geuzenveld, Osdorp, Overtoomseveld, Slotermeer, Slotervaart), na het einde van de eerste volkerenkrijg bouwde men tuindorpen. We denken hierbij aan Tuindorp Oostzaan (1920-1924), Tuindorp Watergraafsmeer (1923 -1925) en Tuindorp Nieuwendam (1925-1927). Zij verrezen ver van de toen bewoonde wijkcentra en om er te komen moest men, near een gezegde uit die tijd, "brood meenemen".
Reeds omstreeks 1900 waren er al plannen om de verschillende randgemeenten van Amsterdam (Buiksloot, Durgerdam, Holysloot, Nieuwendam, Ransdorp, Schellingwoude, Sloten, Watergraafsmeer, Zunderdorp) te annexeren.
Onder de dreiging van die annexatie werd in 1907 het uitbreidingsplan Watergraafsmeer vastgesteld. Volgens dit plan, ontworpen door de architecten P.Vorkink en Jac. Ph. Wormser, zou de Meer 225.000 inwoners gaan bevatten.
Het is vermakelijk om te zien hoe dit plan eruit zag. Hoewel er al een Raadhuis was (het Rechthuis) zou er aan de tegenwoordige Wethouder Frankeweg of het Galileiplantsoen een nieuw raadhuis gebouwd worden. Er zouden vier kerken nodig zijn, een Post- en Telegraafstation zou komen op de plaats van de Jaap Edenhal, een concertgebouw was gepland bij Klein Dantzig, een Schouwburg aan de Hogeweg, een museum bij het Ajaxstadion.
Verder was gedacht aan verenigingsgebouwen, een bibliotheek, ambachtsscholen, politie- en brandweerposten, winkelgalerijen (bij het Stadhuis), scholen, gestichten, badinrichtingen, enkele hotels, cafe's en speeltuinen.
Er was ook al rekening gehouden met het eventueel vol raken van de in 1894 geopende Nieuwe Oosterbegraafplaats, want aan de zuid-oostkant, bij de Oosterringdijk, was een tweede begraafplaats gepland. Alle straten zouden boogvormig worden aangelegd en er was toen al sprake van ringwegen.
Het was een zeer ambitieus plan, dat beantwoordde aan de toen hier te lande bestaande stedebouwkundige inzichten. Het projecteerde een gelijksoortige ontwikkeling als Berlages uitbreidingsplan voor Amsterdam-zuid. De toenmalige directeur van de Gemeentelijke Woningdienst, ing. A. Keppler, voelde er veel voor. Ondanks dat is er van dit uitbreidingsplan bijna niets terecht gekomen, door de annexatie van Watergraafsmeer op 1 januari 1921. Slechts een klein onderdeel werd gerealiseerd: Tuindorp Watergraafsmeer. In 1929 werd een nieuw uitbreidingsplan ontworpen, dat wel is uitgevoerd.
Het Betondorp
Er stonden reeds enkele woningen in dit meest oostelijke deel van Amsterdam. Ze lagen langs de Middenweg (nrs. 158-160-162-164-166) en omdat ze gebouwd waren door de Rotterdamse firma Walenburg, kregen ze die naam. Later heeft men ten onrechte gedacht dat er gevluchte Walen zouden hebben gewoond. De Gooise Stoomtram, die toen nog volop floreerde, had er een vaste halte.
|
De bouw van Onderlangs, ingang Sikkelstraat, 1924.
Pijl: hoek Ploegstraat
(click on image for larger picture) |
Daartoe aangezet door de hoge prijzen van bouwmaterialen, de sterk gestegen bouwvakarbeiderslonen en het gebrek aan vakbekwame arbeiders zon men op middelen om goedkoper, sneller en economischer te bouwen, door toepassing van nieuwe methoden. Men besloot in zuid-Watergraafsmeer met een nieuwe methode te beginnen. Men zou betonwoningen bouwen, volgens een systeem dat in Engeland reeds was toegepast. Zo ontstond later de naam "Betondorp" Dit dorp had echter niet de primeur van deze wijze van bouwen. In Tuindorp Oostzaan was reeds (volgens de systemen Winget, Slakkenbeton en Schutz en Bangert) een proef met dergelijke woningen genomen. De uitslag daarvan werkte stimulerend op de bouw van het Betondorp. Uit tientallen bouwsystemen koos men er negen voor het Betondorp uit (systeem Bron, Hunkemöller, Bims Beton Bouw, Greve, Olbertz, SchnellbauKassel, Isotherme, Winget, Dorlonco).
Het dorp zou 900 woningen (400 eengezins- en 500 tweegezinswoningen) bevatten. Ze werden gebouwd onder toezicht van de ingenieur van de Gemeentelijke Woningdienst, A. F. Bakhoven jr. De twee belangrijkste architecten, die als 't ware het aspect van het Betondorp bepaalden, waren ing. J. B. van Loghem en Dick Greiner. De eerste betonwoningen waren eind 1923 gereed. De eerste eengezinswoningen konden begin 1924 betrokken worden.
Naast deze betonwoningen werden echter ook ruim duizend bakstenen woningen gebouwd. De rode baksteen steekt vrolijk af tegen grijze kubusbouw, die overigens in de loop der jaren door veel groen van klimop verlevendigd is. Het dorp is in stervorm aangelegd rondom aan aardige brink, waaraan een Openbare Leeszaal en een verenigingsgebouw verrezen, met daar tussenin een schilderachtig complex woningen voor ouden van dagen. Het dorp maakt een vriendelijke indruk, met de vele voortuintjes met bloemen. Dat niet alle systemen de tand des tijds konden weerstaan is in deze tijd gebleken. Tal van woningen moesten worden gerenoveerd. De woningbouwvereniging "Eigen Haard" maakte in 1970 een plan (dat bijna geheel is uitgevoerd) voor de verbetering van een complex van 522 woningen. Hoewel de kwaliteit van de woningen nog behoorlijk was, schoten ze op een aantal punten te kort. De keukens, het sanitair (douches), de elektrische installaties en de gas- en waterleidingen waren aan een opknapbeurt toe. De totale kosten bedroegen ongeveer tien miljoen gulden, waarvan het ministerie van volkshuisvesting bijna de helft voor zijn rekening nam.
Men leeft in het Tuindorp Watergraafsmeer vrij en rustig. Er zijn geen schuttingen, die de achtererven begrenzen. Gescheiden door lage ligusterhagen vormen ze als het ware een grote, goed onderhouden tuin, waarboven de soms mosgroene, verweerde roodafhangende pannendaken uit de oude popels zich verheffen als reuzenfakkels.
De namen der straten suggereren het landelijke karakter van dit Tuindorp. Men vindt er de Zaaiersweg, Graan-, Oogst-, Veeteelt-, Landbouw-, Eg-, Ploeg- en Harkstraat, Zuivelplein en verborgen hoekjes als de Huismanshof.
In het Tuindorp Watergraafsmeer is nog maar één Lagere School over (de Watergraafsmeerschool, Huismanshof). De vroegere schoolnamen herinnerden aan oude buitenplaatsen en historische personen. We denken hierbij aan de Rozenburgschool en de Swedenrijkschool, die eens op het Zuivelplein de jeugdige "betondorpers" binnen hun muren zagen. De Pieter Nieuwlandschool was een herinnering aan "het wonder van de Meer", Pieter Nieuwland (1764-1794), die in de Schagerlaan werd geboren. De Daniel Stoopendaalschool hield de herinnering levend aan de graveur van de prachtige kopergravures in het boek van H. Brouërius van Niedek "Het verheerlykt Watergraafs- of Diemermeer", 1725.
Een merkwaardigheid van dit Tuindorp is de bepaling dat er geen cafe's mogen zijn. Een snackbar aan de Middenweg valt hier niet onder.
Burgemeester Wagenaar
Het zal weinigen bekend zijn dat Tuindorp Watergraafsmeer eens een eigen "burgemeester" heeft gehad. Dat was dokter J. H. Wagenaar, die op 9 augustus 1944 van de toenmalige burgemeester Voute een gedrukte aanstelling ontving, die aldus luidde "De burgemeester van Amsterdam maakt bekend, dat hij voor Tuindorp-Watergreafsmeer gedurende den tijd, dat deze wijk van het overige gedeelte der gemeente is afgesloten, als zijn vertegenwoordiger heeft aangewezen den Heer J. H. Wagenaar, Middenweg 162 en als plaatsvervangend vertegenwoordiger den Heer J. F. Becker, Middenweg 160".
We hebben over de bange periode van de Tweede Wereldoorlog met de heer Wagenaar, thans medisch adviseur der Verenigde Amsterdamse Ziekenfondsen in Amsterdam, gesproken en hij heeft ons met veel verve over zijn "burgemeesterschap" ingelicht.
Tegen de Pinksterdagen van 1944, toen de invasie een feit beloofde te worden, staken enkele Betondorpers de hoofden bij elkaar om te beraadslagen over de situatie die zou ontstaan als de Duitsers Amsterdam zouden proberen te verdedigen. Het gevaar was niet denkbeeldig dat Tuindorp Watergrzafsmeer, gelegen aan de ingang van Amsterdam en tussen twee hoofdtoegangswegen, daardoor zou worden geisoleerd. Er moesten maatregelen getroffen worden om de bevolking (circa 10.000 mensen) indien nodig zo goed mogelijk te beschermen. Hierbij werd vooral gedacht aan medische verzorging en voedselvoorziening. Er was wel een afdeling der vrijwillige luchtbescherming, maar deze dienst zou ingeval van isolement of oorlogshandelingen niet in staat zijn veel werk op de schouders te nemen. Zo ontstond rondom de Pinksterdagen het Noodcomite Tuindorp Watergraafsmeer, met dokter J. H. Wagenaar als voorzitter en J. F. Becker als secretaris. Als leden traden toe mevr. G.J. Binnendijk-Schouten en de heren pater-rector A. J. Vriens, A. A. de Leng, J. Westerbeek, J. F. Ackerman, J. Grootenboer, H. Ottersberg, A. Roetman, C. Vink, N. Bakker, L. Blankers en W. J. Tobias. Zij zochten een aantal deskundigen op een bepaald gebied bijeen; elk der vijf deskundigen verzamelde een groep van tien vaklieden om zich heen, die op hun beurt weer ieder tien medewerkers zochten. Zo was in zeer korte tijd een groep van 500 mensen bijeen, die zich spontaan ter beschikking stelden van hun mede-Tuindorpers, om hen in geval van nood bij te staan. Er werden vijf diensten ingesteld op het gebied van de medische verzorging (noodziekenhuis), de voedselvoorziening, de technische dienst (incl. dijkbeschermingsdienst en stut- en sloopdienst), de veterinaire dienst en de bewakingsdienst.
Omdat deze groepen over de nodige materialen en gereedschappen moesten kunnen beschikken, waren tal van besprekingen met de GGD en andere gemeentelijke instellingen nodig. Van alle zijden werd gelukkig spontaan hulp en materiaal toegezegd. Voor het noodziekenhuis, in te richten in de Openluchtschool aan het Zuivelplein, stelde de GGD de nodige instrumenten beschikbaar, zodat er zelfs kleine operaties zouden kunnen worden uitgevoerd. Er kwamen dekens, bedden, kribben en strozakken, terwijl enkele in het dorp wonende gediplomeerde verpleegsters en verplegers, bijgestaan door gediplomeerde leden der Nederlandse Vereniging E.H.B.O., daar hun spontaan aangeboden hulp konden verlenen. Veiligheidshalve werd de inventaris van dit Noodziekenhuis op bepaalde adressen ondergebracht, met dien verstande, dat binnen enkele uren alles en ieder kon worden gemobiliseerd.
Zeer nijpend werd het voedselprobleem. Er werden planner ontworpen om zolang mogelijk te kunnen doen met het in het dorp aanwezige voedsel. De in de omgeving wonende veehouders beloofden bij te springen met melk indien dit nodig was. In verband met het eventueel uitvallen van de drinkwatervoorziening werden de aanwezige wellen gemeten en een dezer wellen werd van een pompinstallatie voorzien om in actie te kunnen komen, wanneer de nood aan de man kwam. De voedselvoorzieningsdienst ontwierp een distributieschema en het mocht deze groep gelukken om lange tijd een behoorlijke hoeveelheid reservevoedsel (meel) in het dorp te houden en een hoeveelheid brandstof voor de ovens beschikbaar te hebben. In samenwerking met de vrijwillige luchtbescherming werd besloten om zo nodig warm voedsel te halen bij de Centrale Keukens.
Omdat Watergraafsmeer ongeveer vijfeneenhalve meter beneden A.P. ligt werd speciaal aandacht besteed aan de bescherming van de dijken.
Het polderbestuur had reeds de nodige maatregelen genomen, mear was blij met de aanvullende vrijwillige hulp. Toen de bezetters het nodig oordeelden de waterstand van de Ringvaart hoog op te voeren, waardoor gevaar van overstroming aanwezig was, kwam de dijkbeschermingsdienst in actie. De leider van deze dienst kreeg op 17 april 1945 een boodschap van de opzichter van de polder, dat het water al op enkele plaatsen over de dijk liep. Door een groep van vijfenveertig vrijwilligers werd toen twee dagen gewerkt om het gevaar te keren. Zij deden dit met schoppen en kruiwagens, door de directeur der Nieuwe Oosterbegraafplaats beschikbaar gesteld.
Om indien nodig het politietoezicht.te kunnen overnemen, werd ook een bewakingsdienst ingesteld. De leden hielden een wakend oog op winkels waar op bepaalde tijden levensmiddelen voorradig waren en zij voorkwamen inderdaad enkele inbraken. Bovendien hielden zij de wacht bij de instrumenten en voorraden van het Noodziekenhuis.
Omdat het niet denkbeeldig was , dat men zich tijdens de uitzonderingstoestand niet op straat zou mogen begeven, werd besloten, dat de vrijwilligers van de luchtbeschermingsdienst huis aan huis zouden gaan informeren of er medische hulp nodig was. Deze maatregel inspireerde het Hoofd Luchtbeschermingsdienst van Amsterdam in alle randgemeenten een dergelijke organisatie op te richten. Het initiatief van het Noodcomite Tuindorp Watergraafsmeer verscheen in druk en werd aan alle hiervoor in aanmerking komende autoriteiten toogezonden.
Toen benoemde het gemeentebestnur dr. Wagenaar tot plaatsvervangend burgemeester en de heer J. F. Becker tot zijn plaatsvervangend vertegenwoordiger.
Hij kreeg op 9 augustus 1944 de volgende bevoegdheden
- Het behartigen van de belangen der bevolking bij de commanderende officier van het bezettend troependeel.
- Het geven van leiding bij alle werkzaamheden, die in het belang van de bevolking nodig zijn voor wat de hulpverlening aan gewonden betreft.
- Het doen verzamelen en het houden van aantekening van gegevens, betreffende de geboorten en overlijdens, nodig voor het opmaken van de burgerlijke stand.
- Het regelen van het begraven, het zelfstandig hulpverlenen bij luchtaanvallen, waarbij niet op hulp van de luchtbescherming kon worden gerekend, een en ander met inachtneming van de bij deze beschikking behorende instructie.
Het gevolg van deze (tijdelijke) aanstelling was, dat de "burgemeester" heel wat voor het Tuindorp Watergraafsmeer heeft kunnen doen. Door het uitblijven van de bevrijding werd het probleem van honger en koude dringender. Ten behoeve van het Noodziekenhuis was het indertijd gelukt 100.000 turven te kopen, maar omdat overal bij zieken en ouden van dagen het brandstofprobleem nijpend werd, besloot men een gedeelte van deze voorraad onder hen te verdelen. Later werden ook andere minderbedeelden van turven voorzien en per week gingen er zo'n 15.000 de deur uit. De vrijwilligers die voor de distributie zorgden werden steeds met open armen ontvangen.
|
De bouw van de Brinkstraat in 1925
(click on image for larger picture) |
Erger was het voedselprobleem. Eind 1944 verstrekte de gemeente Diemen aan de schooljeugd dagelijks een warme maaltijd en men besloot dit in het Tuindorp ook te doen. Er waren echter geen grondstoffen en er was geen behoorlijke gaarkeuken. Maar toch kregen 1200 kinderen met de Kerstdagen 1944 een warme maaltijd, bereid door de centrale keukens Oost. Men besloot om dit op Nieuwjaarsdag te herhalen en er daarna een goede gewoonte van te maken. Maar hoe kwam men aan de ingrediënten? Met levensgevaar werd een schip met kinderen, die er het ergste aan toe waren, naar Friesland gezonden. Dankzij relaties van de waarnemend burgemeester werden deze kinderen opgevangen in Sneek, Joure en Dokkum. Het schip kwam na vele omzwervingen volgeladen aan de kade in de Keulsevaart terug. Eveneens met levensgevaar werden per vrachtauto (met hout gestookt) kachels, aardappelen en vlees uit Friesland gehaald. Dit waren altijd nachtelijke tochten.
Twee Volendammer botters voeren naar Friesland en losten hun vracht in Muiden, waarvandaan de lading met paard en wagen near Amsterdam werd vervoerd. Toen de kindervoeding, die door de gemeente ter hand was genomen, in maart 1945 dreigde te stoppen, konden de jeugdige Tuindorpers, evenals de jongeren van de Eilanden, toch goed gevoed geworden, dank zij de voorraden die uit Friesland waren aangevoerd. Ouden van dagen werden ook in deze verzorging opgenomen. Het was een twaalfuursbedrijf geworden.
Deze kindermaaltijden, die aanvankelijk eenmaal per week werden verstrekt (600 liter voor 1200 kinderen), groeiden uit tot dagelijkse maaltijden. Ze werden gehouden in een der zalen van de Openluchtschool en er waren tien dames dagelijks druk mee.
Aan hen die op medisch advies levensmiddelen nodig hadden werden bonnen verstrekt, waarop het een en ander tegen betaling van de kostprijs kon worden gehaald. Soms was een extra verdeling (van kunsthoning, kaas, melk en boter) aan babies en kleine kinderen mogelijk, terwijl enkele malen per straat vlees werd gedistribueerd. Op het meest kritieke tijdstip werd een hoeveelheid van zevenentwintig ton aardappelen uitgegeven. Ook in de kledingnood werd voorzien door een textielinzameling te houdem Er werd gul gegeven en met blijdschap werd dit onder de allerarmsten verdeeld.
|
De Middenweg langs het Betondorp, 1927. Op de voorgrond ingang Kouterstraat
(click on image for larger picture) |
Het Noodcomite hield zich echter ook bezig met het uiterlijk van het Tuindorp.
Aangezien de Stadsreiniging verstek moest laten gaan, dreigde een wantoestand op hygiënisch gebied. Er werd een huisvuilophaaldienst georganiseerd onder de naam "Betondorpse Ophaaldienst", die op regelmatige tijden het vuil op een daartoe aangewezen stuk grond deponeerde. Door het stoppen van het gemeentelijk pompgemaal moest ook aan de riolering de nodige aandacht geschonken worden. Om ook iets te doen aan de geestelijke nood werden culturele middagen op touw gezet, waarbij soms een vleugel nodig was. Toen die er eenmaal was werd hij direct weer weggehaald, omdat het gerucht ging, dat de Watergraafsmeer geinundeerd zou worden. . .
In samenwerking met Oud-Watergraafsmeer en de Nederlandse Vereniging E.H.B.O. werden uitgeputte vluchtelingen bij de Hartsvelderbrug opgevangen en in het Ajaxstadion ondergebracht en verzorgd, waarna ze hun tocht konden voortzetten.
Een zeer belangrijk onderdeel van het noodcomitewerk was de uitzending van kinderen naar Friesland. Op 6 februari 1945 vertrok het eerste transport van vijfenvijftig kinderen per paard-en-wagen via Edam near Dokkum. Latere groepen werden in Sneek en Joure ondergebracht. In Sneek was het Old-Burgerweeshuis beschikbaar en voor f 10.per week kon een kind daar verzorgd worden.
Dit heeft van velen grote financiele offers gevergd, maar met collecten en renteloze voorschotten is men er toch gekomen.
Het Noodcomite kon in de winter 1944-1945, 66.135 liter voedsel distribueren (132.000 porties). Verder werden er o.a. 55.079 kg. aardappelen, 1000 kg. vlees, 2805 broden en 90.830 stuks turf uitgereikt. Toen de bevrijding een feit was, bleef de voedselvoorziening nog enkele weken precair, doch allengs werden de verstrekkingen van warm voedsel overbodig.
"Burgemeester" J. H. Wagenaar ontving op 19 januari 1946 van de waarnemend burgemeester van Amsterdam, de heer F. de Boer, het volgende schrijven "Onder betuiging van mijn dank voor de wijze waarop u de belangen van Tuindorp Watergraafsmeer voor het geval van isolering hebt willen behartigen, verleen ik u hierbij eervol ontslag als vertegenwoordiger van de burgemeester voor genoemd gedeelte."
De laatste daad van het Noodcomite was het aanbieden van een legpenning aan de gemeentebesturen der gemeenten Dokkum en Joure en aan het College van Regenten van het Old-Burgerweeshuis te Sneek als bewijs van dank voor de kinderverzorging.
Vanzelfsprekend was er na de bevrijding een groot feest in Tuindorp Watergraafsmeer. Een hoogtepunt vormde de feestavond op 19 oktober 1945, waar Wim Sonnevelds cabaret optrad met medewerking van Conny Stuart, Sophie Stein, Hella Haasse, Truus Doyer, Kees Brusse, Albert Mol, Wim de Vries en Wim de Soet. Nu zou het ondenkbaar zijn om een dergelijk gezelschap met inmiddels beroemd geworden medewerkers bij elkaar te krijgen!
U kunt zich nu voorstellen, dat dokter Wagenaar op de receptie ter gelegenheid van zijn twaalfeneenhalfjarig ambtsjubileum (15 juni 1951) onder de aanwezigen vele "Betondorpers" ontwaarde. Ze waren hem door zijn kordate optreden tijdens de "hongerwinter" niet vergeten.
Maar hij schoof het eerbetoon grotendeels af op zijn medewerkers uit die dagen, die ondanks alles toch zoveel moois openbaarden onderlinge steun en saamhorigheidsbesef. Dat daarbij ook vooral aan de joodse bevolking werd gedacht, die zoveel mogelijk werd geholpen aan onderduikadressen, moge blijken uit het feit, dat de Veeteeltstraat nog lange tijd de "Jodenbreestraat" werd genoemd.
Het Betondorp nu
Vanzelfsprekend hebben de plannen met betrekking tot de aanleg van de Ringweg de Betondorpers in onze dagen niet onberoerd gelaten. Het verdwijuen van de volkstuinen "Rust en Vreugd" deed velen van hen verdriet. Hoewel hen een nieuwe plaats in de "Wijkergouw" werd aangeboden, heeft 45% van de leden de stap naar de overkant van het IJ niet kunnen maken, veelal wegens hun leeftijd. Er zijn nog meer problemen waarmee de bewoners van het "bejaardenhuis", zoals het Betondorp wel wordt genoemd, tobben. Een buurt met een overwegend bejaarde bevolking heeft veel belang bij voldoende medische voorzieningen en goede verbindingen met het openbaar vervoer. En de Betondorpers ervaren herhaaldelijk dat hun buurt juist op deze twee gebieden slecht bedeeld is. Er is slechts één dokter (dr. D. Sewing, Middenweg 162) en het gehele dorp is aangewezen op het openbaar vervoer via lijn 9.
|
De Brink in het Betondorp, 1937. Tekening van Louis Schrikkel.
(click on image for larger picture) |
Tot voor kort moest iedereen met een doktersrecept naar de Hartveldseweg in Diemen (Diemerapotheek). Er is wel een hulpapotheek op de Brink maar die is alleen op bepaalde uren geopend. Over een echte apotheek is men in onderhandeling met de wethouder van Openbare Gezondheid. Dus daar words aan gewerkt.
De overlast die de autobezittende Ajax-bezoekers veroorzaken is velen een doorn in het oog. Gelukkig krijgen de bewoners doorlaatbewijzen, zodat ze hun huis nog kunnen bereiken. Een ander ongerief was het feit dat de hulppost voor bejaarden nu eens hier, den weer daar gevestigd was. Sinds kort is er echter een winkelruimte in de Ploegstraat tot bejaardenwijkpost verheven.
In 1977 werd het gebouw van de Openbare Leeszaal aan de Brink wegens bouwvalligheid gesloten. Dit betekende een groot verlies voor de buurtbewoners. Deze leemte werd gedeeltelijk opgevangen door de bibliotheekbus, die samen met de bejaardenbus op bepaalde tijden is gestationeerd op de Brink. Er was enige hoop dat in de leegkomende Tyltylschool aan de Zaaiersweg enige ruimte voor een leeszaal gecreëerd zou kunnen worden, maar in 1977 berichtte de wethouder van Onderwijs dat de Tyltylschool een andere onderwijsbestemming zou krijgen.
Volgens het lid van de Werkgroep Betondorp, de heer Frans van Beveren, heeft Watergraafsmeer, gezien het aantal inwoners, recht op drie buurthuizen. Er is er mear één, "De Vergulden Eenhoorn" aan de Ringdijk.
In het Betondorp is op dit gebied voor hen die geen lid zijn van een kerk of vereniging niets.
De Stichting Wijkvoorziening voor Bejaarden afdeling Watergraafsmeer zei bij monde van Liesbeth van Aersen "Het Betondorp telt 36% bejaarden, voor de rest van Amsterdam is dit 17%. De gemeente vindt zelf dat het Betondorp bejaard moet blijven, maar er wordt niet voor de nodige voorzieningen gezorgd. "
Ook de heer J. de la Court, directeur van de Openbare Leeszaal en Bibliotheken, is niet gelukkig met de situatie in het Betondorp. De Openbare Leeszaal in het Betondorp, die in 1972 op de monumentenlijst werd geplaatst, is nu in een ruïne veranderd.
Volgens de heer A. Vos van Volkshuisvesting wordt het gebouw niet gesloopt. Er moest eerst "een globaal inzicht in de bouwtechnische staat" verkregen worden. Hopelijk komt dat inzicht snel en kunnen de bewoners weer in hun echte bibliotheek terecht.
Bekende namen
In het Betondorp hebben een asntal mensen gewoond, hetzij ze er geboren werden of later kwamen wonen, die algemeen bekend zijn geworden. We noemden reeds dr. Wagenaar, voorzitter van het Noodcomite in 1944. In dat comite zat ook de heer A. A. de Leng, die als penningmeester fungeerde. Hij was een zeer bekend drukker, die onder andere de proclamatie "Nederland herwint zijn vrijheid" vervaardigde. Hij verzorgde tal van illegale uitgaven, o.a. "Dood en geboorte van een lied" door Freek van Leeuwen en "De Diepzeeduiker" van P. van Luik en N. Slob.
Onlangs ontdekte zijn dochter in Australie dat in het boek "Drucker gegen Unterdrücker", uitgekomen in Zwitserland, veel van zijn werk was opgenomen. Dries Leng is geboren in de Tollensstraat, maar hij woonde verder zijn gehele levee in het Betondorp, waarover hij uren vertellen kan (Middenweg 440).
Bij hem kwamen de jongens Van het Reve, die in de Akkerstraaat woonden, over de vloer. Het waren Gerard Kornelis en Karel, die later als schrijver en hoogleraar bekendheid kregen.
Eerstgenoemde debuteerde met zijn roman "De Avonden" in 1947, toen nog onder het pseudoniem Simon van het Reve. Dit boek werd bekroond met de Reina Prinsen Geerligsprijs.
Omdat hij een tijd in Engeland woonde publiceerde hij in het Engels "The acrobat and other Stories" (1956). In 1961 verschenen deze verhalen in het Nederlands onder de titel "Vier wintervertellingen". Van zijn andere werken noemen we "De ondergang van de familie Boslowits" (1946), de korte roman "Werther Nieland" (1949) en "Tien vrolijke verhalen" (1961). Bestsellers werden zijn intieme reisdagboeken "Op weg near het einde" (1963) en "Nader tot U" (1966). In 1966 werd hij rooms katholiek. Hoewel hij in deze boeken openhartig over zijn homofiele ervaringen schreef en daarmee veel afkeuring oogstte, vindt zijn schrijverstalent in brede kring erkenning. Tot zijn meest recente boeken behoren "Circusjongen" (1975) en "Oud en eenzaam" (1978). In dit laatste boek liet hij zich in een interview laatdunkend uit over Betondorp.
Prof. dr. K. van het Reve, hoogleraar in de Slavische letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Leiden, werd een bewonderd essayist en polemist. Hij hield op 8 december 1978 in de Leidse Hooglandskerk op verzoek van de Faculteit der Letteren, het NRC-Handelsblad en de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde de z.g. Huizinga-lezing met als onderwerp "Literatnurwetenschap: het raadsel der onleesbaarheid". Naar aanleiding van deze lezing had Klaas Peereboom een interview met Karel van het Reve, die daarin o.a. vertelde: "Men zegt dat het milieu waarin je opgroeit nogal belangrijk voor je is. Wel, het is juist dat mijn vader textielarbeider is geweest. Toen hij twaalf was stond hij in de fabriek. Maar het is ook juist dat toen mijn broer Gerard en ik opgroeiden hij een intellectueel was, journalist bij de Tribune. Eigenlijk was ons gezin in een aantal opzichten een intellectueel gezin. Mijn vader kende heel aardig Duits, las behoorlijk Engels en Frans. Dat had hij zichzelf geleerd. En mijn moeder kende voortreffelijk Engels. Die was een paar jaar in Australie geweest. We hadden veel boeken en er was veel belangstelling voor veel kanten van het leven. Menigeen die opgroeide in het gezin van een middelbaar schoolleraar zat dacht ik in een minder intellectueel milieu dan mijn broer en ik, behalve dat het natunrlijk wat het geld betreft moeilijker was.
Mijn vader behoorde tot de generatie, tot het soort mensen dat in een arbeidersgezin geboren wordt en dan uit dat arbeidersgezin geen enkele duw krijgt om iets anders te doen. Mijn vader heeft zich uit dat arbeidersmilieu zelf verheven. Ik ben dus second generation. Ik behoorde tot de kinderen die naar het gymnasium werden gestnurd. Nou, dan ben je geen typisch arbeiderskind meer."
In 1978 ontving Karel van het Reve voor zijn vertalingen uit het Russisch in het algemeen en voor zijn Toergenjev-vertaling in het bijzonder , de Nijhoff vertaalprijs.
Een andere auteur die in Tuindorp Watergraafsmeer heeft gewoond is Jan Mens (1897-1967), die, hoewel geboren in de Kinkerstraat, "zijn" Betondorp tot zijn dood toe trouw bleef. Jan Mens, zoon van een diamantslijper, doorliep de ambachtsschool (1910-1912), werd biljart- en meubelmaker. Toen hij werkloos was geworden schreef hij het boek "Mensen zonder geld" (1938). Daarmee verwierf hij de Kosmos-eerstelingenprijs. Aangemoedigd door dit succes schreef hij verder. Twee jaar later verscheen het eerste deel van de vierdelige romancyclus over Amsterdam "De Gouden reael" gevolgd door "De blinde weerelt" (1948), Het goede inzicht (1949) en "Godt alleen d'eere" (1957).
Jan Mens schreef ook twee biografische romans "Meester Rembrandt" (1946) en "Elisabeth" (Betje Wolff, 1953). Bijna al zijn verhalen spelen in Amsterdam, zoals bijv. "Er wacht een haven" (1950) en "Amsterdam, paradijs der herinnering" (1946).
Behalve novellen ("Rafels", onder pseudoniem Jan Rebel (1934), Lampions der liefde (1948)) schreef hij ook enkele kinderboeken; "Jongens uit het Tuindorp" (1936), onder pseudoniem Aart de Rode, "Vrolijke Vrienden" (1940) en "De Windhappers" (1940). Onder titel "De Bloeiende Perelaar" verscheen van zijn hand een serie van acht leesboekjes voor het voortgezet leesonderwijs op de lagere school. Jan Mens woonde Tuinbouwstraat 78 en hij had op zijn vensterbank een schaafje staan als herinnering aan zijn vroegere handwerk. "Als ik teveel kapsones krijg", zei hij tegen een vriend "kijk ik daar altijd naar en zeg tegen mijzelf denk eraan wet je vroeger geweest bent". Op zijn graf staan de woorden: "Zijn leven was eenvoud. Zijn liefde Amsterdam". Zijn echtgenote, Abeltje Stenhuis, heeft hem nog tien jaar overleefd.
We noemen verder de gevelsteenspecialist H. W. Alings, die aan de Middenweg 226 woonde en die op 19 juni 1965 overleed. Ook hij was een Betondorper en ook hij hield van Amsterdam.
Hendrik Wolter Alings was een deskundige op het gebied van gevelstenen en uithangtekens. Ook van zijn diepgaande kennis van het oude Amsterdam getuigde hij in tal van artikelen, o.a. in de maandbladen "Amstelodamum" en "Ons Amsterdam". In 1944 verscheen zijn boekje "Uithangtekens en Gevelstenen", nadat een jaar eerder zijn "Amsterdamsche Gevelsteenen" (herdrukt in 1949) het licht had gezien als deel 29 van Allert de Lange's Heemschutserie. Zijn kennis van de hofjes legde hij neer in het boekje "Amsterdamse hofjes" (1965). Als lid van de Commissie tot behoud van Gevelstenen en Bouwfragmenten van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap verrichtte hij veel en nuttig werk. Zijn speurzin naar verdwenen gevelstenen resulteerde vaak in de opsporing ervan en tot herplaatsing in de geeigende omgeving.
Te zijner ere werd in 1966 een gedenksteen aan zijn woning onthuld. Die onthulling geschiedde door de heer J. Vriese die ook in Betondorp woonde (Kouterstraat). Deze oud-politieman was mede-oprichter van de Vereniging voor Heemkennis "Ons Amsterdam" en ook hij publiceerde regelmatig in het maandblad "Ons Amsterdam".
Wereldberoemd werd de in Tuindorp Watergraafsmeer geboren Johan Cruyff, die in 1947 in een huis op de hoek van de Akkerstraat en de Tuinbouwstraat het levenslicht zag. Zijn vader had een groentenzaak en de jonge Johan, die graag een balletje trapte, moest zijn hobby zo nu en dan onderbreken om boodschappen weg te brengen. Na een verblijf van drie jaar op de Mulo gaf hij aan leren de brui. Hij wilde voetballer worden. En dat is hem gelukt. Hij woonde vlak bij het Ajax-stadion, waar hij op 15 november 1964 op zeventienjarige leeftijd in het eerste elftal debuteerde tegen het toenmalige G.V.A.V. Ajax verloor met 3-1, maar debutant "De Kruyff" zoals de Sportkroniek hem toen abusievelijk noemde, maakte het enige tegendoelpunt.
Zijn Nederlands Elftal-debunt was op 7 september '66 in Rotterdam tegen Hongarije (2-2). De laatste interland was die op 26 oktober '77 in Amsterdam tegen België. Johan scoorde voor Oranje drieendertig keer en staat daarmee achter Faas Wilkes (vijfendertig treffers) op een met Abe Lenstra gedeelde tweede plaats.
Johan Cruyff, die enkele jaren bij Barcelona in Spanje speelde, zal zich zijn afscheidswedstrijd op 7 november 1978 tegen Bayern Munchen (8-1 verlies) in het Olympisch Stadion anders voorgesteld hebben. Maar de jonge man, die als tiener nog werd gepasseerd voor het elftal van Amsterdam in het traditionele Vierstedentoernooi (1963) omdat hij te tenger was, bleef ook bij zijn laatste wedstrijd erg nuchter. Hij bepaalde dat het grootste deel van de netto-opbrengst van die ere-wedstrijd moest gaan naar het Emmakinderziekenhuis in Amsterdam. Hij zal als "de blanke Pele" en "de onbetwiste superster van de zoventiger jaren" bekend blijven.
Andere bewoners van Tuindorp Watergrzafsmeer waren o.a. de schilder T. Bakker, lid van "Arti et Amicitiae", Ed van der Elsken, fotograaf, Jac. Bons, topman bij de Bijenkorf, en Wim Bijmoer, tekenaar, schilder en decorontwerper, die nu in Egmond aan Zee woont.
Ook de professoren Koopmans, Löwensteyn en Van Tijn, de sportfiguren (waterpolo Rolf Wagenaar en Bert Sitters, dr. Sj. Wagenaar (patholoog-anatoom), de artsen Herman Rap en T. Dovens, Louis Schrikkel, Jaap Molenaar en Jan Peters, die zich voor de Blindengeleidehondenschool verdienstelijk heeft gemaakt, woonden allen in het Betondorp.